Paul Kusters

Een fiets met bananenzadel, een bouwsteen in een wegblokkade

Nauwelijks onderweg en mijn zadel begint te kraken. Elke trap op de pedalen is een geluid. Na een uur ben ik er spuugzat van en ik weet dat er nog 275 kilometer voor de boeg ligt naar de rechtbank in Den Haag. Ik besluit het geluid te negeren. Of beter gezegd: ik laat het één worden met de andere geluiden om me heen, concentreer me daar de volgende 24 uur op. Als ik in een gesprek met een van de medefietsers ben, dan is het gekraak er niet. Soms verontschuldig ik me. En dan blijken de anderen het geluid helemaal niet te horen. Het is dus echt mijn ongemak. Bij thuiskomst koop ik een nieuw zadel. Geduld kent ook grenzen. Vervolgens blijkt het de vering van mijn zadelpen te zijn die de herrie veroorzaakt. Een keer goed invetten en het is opgelost. Ik moet er erg om lachen. Na al die jaren aan mijn fiets sleutelen…

Mijn eerste fiets, de eerste fiets die ik me echt herinner, was een opknapper. Mijn vader had er, in het geheim, enkele avonden aan geknutseld. Het frame was knaloranje geschilderd. We schrijven 1969. Ik heb geen idee wat er met de fiets gebeurd is. Misschien was dit de fiets van het grote, onnozele brommerongeluk. Zeker weet ik dat de volgende fiets mijn favoriet was: brede banden, een bananenzadel en een hoog stuur. Net geen low-rider, maar deze leek er verdacht veel op. Ik was de koning te rijk. Overigens heb ik ook geen idee hoe deze uit mijn leven is verdwenen. Net als tal van andere fietsen. Met enige schaamte bedenk ik me dat ik misschien wel 20 fietsen heb gehad. Tal van fietsen zijn gestolen. ‘Zo gaat dat in een studentenstad’, zei men dan. Echt zuinig was ik ook niet op mijn fiets. Ik reed met plezier een sloot in, negeerde stoepranden en het afstapadvies. Met z’n drieën op een fiets: ‘het kon gewoon niet anders’.

Als er iets is waar ik echt van houd, dan is het fietsen in het late voorjaar, op het platteland. Al die vogelgeluiden, en de zon die doet alsof de zomer onder handbereik ligt. Ik heb ontelbaar veel uren gewoon rondgefietst, over de winterdijk, door de zomerdijk, langs het wad. Mijn liefde voor het Noorden, het kale en wijdse is hier geboren. Ik kan ook diep tevreden worden als ik de regen zie aankomen, gedragen op de wind.

Mijn vader en pake waren wielerfans. Net als ik nu. De Tour de France is voor altijd verbonden aan mijn zomergevoel. Overal hoorde je het commentaar van Theo Koomen uit de radio’s klinken. En als er beelden waren, dan zaten we gekluisterd aan de kijkbuis, die even echte vreugde bracht (overigens ook bij voetbal, schaatsen en boksen). Met het hele commerciële circus eromheen had en heb ik niks. Mijn pake organiseerde in zijn jonge jaren de wielerronde van Ried (Fryslân).

Als ik op mijn fiets stap, dan neem ik dit allemaal met me mee. Het zelfstandig bewegen in een grote ruimte, het vrijwel kosteloos me kunnen verplaatsen, het lekker doorademen, de onverwachte ontmoetingen, geplande tochten met vrienden, eindeloze gesprekken gevolgd door lange stiltes waarin ik samenval met de omgeving, opga in de beweging. Het resoneert allemaal in het fietsen. Dat wil ik met anderen delen. Daarvoor leen ik ook altijd mijn oor.

En dat we ondertussen het klimaat daarmee een handje helpen, soms lijkt dat bijna ondergeschikt. Maar niets is minder waar. Eens te meer biedt de fiets een geweldige oplossing voor een nijpend fossiel energieprobleem. ‘Je bent zelf een fossiel’, kreeg ik laatst door een vriend gekscherend naar mijn hoofd geslingerd. ‘Je rijdt nog steeds op een gewone trapfiets!’ Ik hoop dat het nog lang mag duren, want ook bij het opladen van alle accu’s voor de elektrische fietsen wordt veel brandstof gebruikt. De elektrische fiets is vooral bovenop het energieverbruik van de auto gekomen en vooralsnog minder ter blijvende vervanging. En dat is, aan het einde van de dag, erg jammer.

Over dergelijke zaken ga ik graag in gesprek. Hier en elders. En als het echt niet anders kan, dan is mijn fiets een van de bouwstenen in een wegblokkade: #thismachinefightsclimatechange